4. DE ZES MILJOEN: DOCUMENTAIRE BEWIJZEN 

Stierven er werkelijk zes miljoen?
door Richard E. Harwood
Radio Islam Nederlands

Vanuit het voorgaande gezien zou het zeker lijken dat het getal van zes miljoen vermoorde Joden niets meer betekent dan een vaag compromis tussen verscheidene heel ongefundeerde schattingen; er is daar niet eens een splintertje gedocumenteerd bewijs voor dat betrouwbaar is.

Soms stellen schrijvers het wat naar beneden bij om het een ontwapenende schijn van authenticiteit te geven. Lord Russell uit Liverpool bijvoorbeeld, in zijn 'The Scourge of the Swastika' ('De Gesel van het Hakenkruis', Londen 1954), beweerde dat "niet minder dan vijf miljoen" Joden stierven in Duitse concentratiekampen, waarmee hij zichzelf tevreden stelde dat hij zich ergens bevond tussen degenen die de schatting stelden op 6 miljoen en degenen die 4 miljoen schatten.

Maar, gaf hij toe, "het echte aantal zal nooit bekend worden". Als dat zo is, is het moeilijk te weten te komen hoe hij aan "niet minder dan vijf miljoen" gekomen is.

De Joint Distribution Committee is voor het getal van 5.012.000, maar de Joodse "expert" Reitlinger suggereert een nieuw, ongewoon getal van 4.192.200 "ontbrekende Joden" waarvan geschat één derde stierf door natuurlijke oorzaken. Dit zou het aantal opzettelijk "uitgeroeide" Joden reduceren tot 2.796.000.

Echter, Dr. M. Perlzweig - de New Yorkse afgevaardigde van een 'Joods Wereldcongres'-persconferentie die werd gehouden in Genève in 1948 - stelde: "De prijs van de ineenstorting van het Nationaal Socialisme en het Fascisme is het feit dat zeven miljoen Joden het leven verloren dankzij het wrede anti-semitisme".

In de pers en ook elders wordt dit getal zomaar verhoogd tot acht miljoen of soms zelfs negen miljoen.
Zoals we hebben bewezen in het vorige hoofdstuk, zijn geen van deze getallen ook maar in de verste verte aannemelijk, ze zijn inderdaad veeleer belachelijk. 

FANTASTISCHE OVERDRIJVINGEN 

Voor zover bekend is, werd de eerste beschuldiging tegen de Duitsers van de massamoord op Joden in Europa tijdens de oorlog, geuit door de Poolse Jood Rafael Lemkin, in zijn boek 'Axis Rule in Occupied Europe' (Spilregel in Bezet Europa), uitgegeven in New York in 1943.

Enigszins toevallig zou Lemkin later de Genocide Conventie van de Verenigde Naties opstellen, die "racisme" wil verbieden. Zijn boek beweerde dat de Nazi's miljoenen Joden hadden vernietigd, misschien wel minstens zes miljoen. Dit zou, in 1943, inderdaad opmerkelijk zijn geweest, daar de actie pas was gestart in de zomer van 1942. Met zo'n aantal en in zo'n tempo zou de hele Joodse wereldbevolking zijn uitgeroeid in 1945.

Na de oorlog stuwde propaganda de schattingen tot nog fantastischer hoogten op.

Kurt Gerstein, een anti-Nazi die beweerde in de SS te hebben geïnfiltreerd, vertelde de Franse ondervrager Raymond Cartier dat hij wist dat niet minder dan veertig miljoen geïnterneerden van concentratiekampen waren vergasd. In zijn eerste ondertekende notitie van 26 april 1945, bracht hij dat aantal terug tot 25 miljoen, maar zelfs dat aantal was te bizar voor de Franse inlichtingendienst, en in zijn tweede memorandum, getekend te Rottweil op 4 mei 1945, bracht hij het getal dichter bij de zes miljoen waaraan de voorkeur gegeven was op de processen van Neurenberg.

Gerstein's zus was van de geboorte af krankzinnig en stierf door euthanasie, hetgeen wel een scheut mentale onevenwichtigheid in Gerstein zelf kan suggereren. In feite was Hij veroordeeld in 1936 voor het versturen van rare brieven per post. Na zijn twee "bekentenissen" hing hij zichzelf op in de Cherche Midi gevangenis in Parijs.

Gerstein voerde aan dat hij tijdens de oorlog informatie over de moord op Joden doorgaf aan de Zweedse regering via een Duitse baron, maar om de een of andere onverklaarvare reden werd zijn verslag "opgeborgen en vergeten".

Hij beweerde ook dat in augustus 1942 hij de pauselijke nuntius in Berlijn inlichtte over het hele "uitroeiingsprogramma", maar de eerwaarde persoon vertelde hem slechts "Ga weg". De verklaringen van Gerstein vloeien over van beweringen getuige te zijn geweest van de meest gigantische maasa-executies (twaalfduizend in een enkele dag in Belzec), terwijl de tweede memorandum een bezoek van Hitler beschrijft aan een concentratiekamp in Polen op 6 juni 1942, waarvan bekend is dat dat noot heeft plaatsgehad.

Gersteins fantastische overdrijvingen hebben weinig gedaan behalve het hele denkbeeld van massa-uitroeiingen in diskrediet brengen. Inderdaad veroordeelde de evangelische bisschop Wilhelm Dibelius van Berlijn zijn memoranda als "Onbetrouwbaar" (H. Rothfels, "Augenzeugenbericht zu den Massenvergasungen" in Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte, April 1953).

Het is echter een ongelooflijk feit dat ondanks deze veroordeling, de Duitse regering in 1955 een editie uitgaf van het tweede memorandum van Gerstein om te verspreiden in Duitse scholen (Dokumentation zur Massenvergasung, Bonn, 1955).

Hierin stelden zij dat Dibelius een bijzonder vertrouwen had in Gerstein, en dat de memoranda "geldig en boven elke twijfel verheven" waren. Dit is een treffend voorbeeld van de manier waarop de ongefundeerde aanklacht van genocide (volkerenmoord) door de Nazi's wordt bestendigd in Duitsland, en speciaal op de jeugd wordt gericht.

Aan het verhaal van zes miljoen Joden die tijdens de oorlog zijn uitgeroeid, werd een uiteindelijke autoriteit gegeven op de Processen van Neurenberg, door de verklaring van dr. Wilhelm Hoettl.

Hij was een assistent geweest van Eichmann, maar was in werkelijkheid een tamelijk vreemde persoon in dienst van de Amerikaanse Inlichtingendienst, die verscheidene boeken had geschreven onder het pseudoniem Walter Hagen. Hoettl werkt ook voor de Russische spionage, collaboreerde met twee Joodse emigranten uit Wenen - Perger en Verber - die zich voordeden als Amerikaanse officieren gedurende de voorbereidende onderzoeken van de Processen van Neurenberg.

Het is opmerkelijk dat van de getuigenis van deze hoogst dubieuze persoon Hoettl, wordt gezegd dat het het enige "bewijs" vormt betreffende de moord op zes miljoen Joden. In zijn beëdigde verklaring van 26 november 1945 stelde hij niet te weten behalve dat Eichmann had "hem verteld" in augustus 1944 in Boedapest dat een totaal van 6 miljoen Joden was uitgeroeid.

Onnodig te zeggen, dat Eichmann deze bewering nooit heeft kunnen hard maken op zijn proces. Hoettl werkte als Amerikaanse spion gedurende het geheel van de laatste periode van de oorlog, en het is daarom inderdaad heel vreemd dat hij nooit ook maar de geringste aanwijzing gaf aan de Amerikanen van een beleid om Joden te vermoorden, zelfs hoewel hij direct onder Heydrich en Eichmann werkte.

GEEN BEWIJS 

Het zou heel duidelijk moeten worden benadrukt dat er niet een enkel document bestaat dat bewijst dat de Duitsers van plan waren om opzettelijk Joden te vermoorden, of dit ook ten uitvoer gebracht hebben. In Poliakov en Wulf's "Das Dritte Reich und die Juden: Dokumente und Aufsätze (Berlin, 1955)", is het meeste dat ze kunnen verzamelen, zijn verklaringen die samengevat zijn na de oorlog van mensen zoals Hoettl, Ohlendorf en Wisliceny, deze laatste onder marteling in een Russische gevangenis.

Door de afwezigheid van ook maar enig bewijs, zodoende, wordt Poliakov gedwongen te schrijven: "De drie of vier mensen die hoofdzakelijk betrokken waren bij het opstellen van het plan voor een totale uitroeiing zijn dood, en geen enkel document heeft het overleefd". Dit lijkt heel geriefelijk en gemakkelijk. Het is nogal duidelijk dat zowel het plan als de "drie of vier" mensen niets anders zijn dan wazige veronderstellingen van de kant van de schrijver, en dat ze geheel en al onbewijsbaar zijn.

Vanzelfsprekend maken de documenten die hebben overleefd, in het geheel geen melding van uitroeiing zodat schrijvers als Poliakov en Reitlinger opnieuw de geriefelijke veronderstelling maken dat zulke orders in het algemeen "mondeling" gegeven werden.

Hoewel er geen enkel documentair bewijs is, nemen ze aan dat een plan om Joden te vermoorden moet zijn ontstaan in 1941 en samenviel met de aanval op Rusland.

Fase één van het plan wordt beweerd te maken te hebben met de slachtpartij van SovjetJoden, een bewering die we later zullen ontkrachten. De rest van het programma wordt verondersteld te zijn begonnen in maart 1942, met de deportatie en concentratie van Europese Joden in de oostelijke kampen van de Poolse Generale Regering, zoals het reusachtige industriecomplex van Auschwitz nabij Krakau.

De fantastische en nogal ongefundeerde aanname in het geheel, is dat transport naar het oosten, geleid door Eichmann's departement, eigenlijk betekent: onmiddellijke uitroeiing in ovens bij aankomst. Volgens Manvell en Frankl (Heinrich Himmler, Londen, 1965), schijnt het genocidebeleid "te zijn gekomen" na "geheime discussies" tussen Hitler en Himmler (pag. 118), hoewel ze er niet in slagen het te bewijzen. Reitlinger en Poliakov gokken langs vergelijkbare "mondelinge" lijnen, en voegen eraan toe dat niemand anders aanwezig mocht zijn bij deze discussies en er niets van was opgetekend. Dit is je reinste hersenspinsel, want er is geen schijntje van bewijs dat ook maar suggereert dat zulke zonderlinge vergaderingen plaatsvonden.

William Shirer, in zijn over het algemeen wilde en onverantwoordelijke boek "The Rise and Fall of the Third Reich" (De Opkomst en Ondergang van het Derde Rijk), zwijgt op soortgelijke wijze over het onderwerp van documentair bewijs. Hij stelt op zwakke wijze dat Hitlers veronderstelde bevel voor de moord op Joden was "blijkbaar nooit vastgelegd op papier - ten minste geen kopie ervan ooit aan het daglicht was gekomen. Het is waarschijnlijk mondeling gegeven aan Goering, Himmler en Heydrich, die het vergeten zijn....", (pag. 1148).

Een typisch voorbeeld van het soort 'bewijs' dat wordt aangehaald om de uitroeiingslegende te steunen, wordt gegeven door Manvell en Frankl. Zij citeren een memorandum van 31 juli 1941 door Goering aan Heydrich gestuurd, die hoofd was van het Reich Veiligheidshoofdkantoor en de waarnemer was van Himmler. Kenmerkend begint het memorandum: "In aanvulling op de taak die u werd opgedragen op 24 januari 1939 om het Joodse probleem op te lossen door middel van emigratie en evacuatie op de best mogelijke manier volgens de huidige voorwaarden.... " De aanvullende taak die werd opgedragen in het memorandum is een "totale oplossing (Gesamtlösung) van het Joodse vraagstuk binnen het gebied van Duitse invloed in Europa," waarvan de auteurs toegeven dat het betekent concentratie in het oosten en het vereist voorbereidingen voor de betreffende "organisatorische, financiële en materiële zaken".

Het memorandum verzoekt dan een toekomstig plan voor de "gewenste uiteindelijke oplossing" (Endlösung), die duidelijk verwijst naar het ideale en uiterste schema van emigratie en evacuatie genoemd aan het begin van de richtlijn. Er wordt hoe-dan-ook geen melding gemaakt van vermoorden van mensen, maar Manvell en Frankl verzekeren ons dat dit het is waar het memorandum werkelijk over gaat.

Natuurlijk is de "ware aard" van de uiteindelijke oplossing in zoverre die verschilt van de totale oplossing, weer "aan Heydrich door Goering mondeling bekend gemaakt" (idem, pag. 118). Het gemak van deze "mondelinge" richtlijnen die heen en weer worden uitgevaardigd, is overduidelijk. 

DE CONFERENTIE VAN WANNSEE 

De uiteindelijke details van het plan om Joden uit te roeien worden verondersteld te zijn gemaakt op een conferentie in Gross Wannsee in Berlijn op 20 januari 1942, en werd voorgezeten door Heydrich (Poliakov, Das Dritte Reich und die Juden, pag. 120 e.v.; Reitlinger, The Final Solution, pag. 95 e.v.).

Officials van alle Duitse ministeries waren erbij aanwezig, en Müller en Eichmann vertegenwoordigden het hoofdkantoor van de Gestapo. Reitlinger, Manvell en Frankl beschouwen de notulen van deze conferentie als hun troefkaart in het bewijzen van het bestaan van een genocide-plan, maar de waarheid is dat een dergelijk plan niet eens genoemd werd, en wat meer is, ze geven het openlijk toe.

Manvell en Frankl redeneren het weg op een nogal manke manier door te zeggen dat "De notulen omhuld zijn met een vorm van bureaucratie dat de ware betekenis camoufleert van de woorden en terminologie die worden gebruikt" (The Incomparable Crime, Londen, 1967, pag. 46), hetgeen werkelijk betekent dat ze van plan zijn ze te interpreteren in hun eigen manier. Wat Heydrich eigenlijk sei was, dat - zoals in het memorandum hierboven geciteerd - hij door Goering gemachtigd was om een oplossing te regelen voor het Joodse probleem.

Hij keek terug op de geschiedenis van de Joodse emigratie, stelde dat de oorlog het Madagascar-project onpraktisch had gemaakt, en vervolgde: "Het emigratieprogramma is nu vervangen door de evacuatie van Joden naar het oosten als een verder mogelijke oplossing, overeenkomstig de voorgaande machtiging van de Führer". Hier, legde hij uit, zou hun arbeid goed gebruikt worden.

Dit alles wordt verondersteld uiterst sinister te zijn en bezwangerd met de verborgen betekenis dat de Joden zouden worden uitgeroeid, hoewel prof. Paul Rassinier - een Fransman die geïnterneerd was in Buchenwald en die voortreffelijk werk heeft verricht in het weerleggen van de mythe van de Zes Miljoen - legt uit dat het precies betekent wat het zegt: d.w.z. een concentratie van de Joden voor arbeid in het enorme oostelijke ghetto van de Poolse Generale Regering.
"Daar waren zij om te wachten tot het einde van de oorlog, voor de heropening van internationale discussies die zouden beslissen over hun toekomst. Deze beslissing werd uiteindelijk bereikt op de interministeriële conferentie van Berlijn-Wannsee..." (Rassinier, Le Véritable Proces Eichmann, pag. 20).

Manvell en Frankl bleven echter onverschrokken bij het complete gebrek aan referenties naar uitroeiing. Op de Wannsee-conferentie schrijven zij: "Directe verwijzingen naar moorden werden vermeden, Heydrich gaf de voorkeur aan de term "Arbeitseinsatz im Osten" (arbeidstoewijzing in het Oosten)". (Heinrich Himmler, pag. 209).

Waarom we niet zouden accepteren dat arbeidstoewijzing in het Oosten, betekent dat arbeidstoewijzing in het Oosten niet verklaard wordt. Volgens Reitlinger en anderen, gaven ontelbare richtlijnen eigenlijk details over uitroeiing, en werden dan doorgegeven tussen Himmler, Heydrich, Eichmann en commandant Hoess in de achtereenvolgende maanden van 1942, maar natuurlijk heeft "geen een het overleefd".  

VERDRAAIDE WOORDEN EN ONGEFUNDEERDE VERONDERSTELLINGEN 

Het complete gebrek aan documentair bewijs om het bestaan te ondersteunen van een uitroeiingsplan, heeft geleid tot de gewoonte van her-interpretatie van de documenten die wel overleefd hebben. Bijvoorbeeld, het wordt ervoor gehouden dat een document betreffende deportatie helemaal niet over deportatie gaat, maar een sluwe manier is om te praten over uitroeiing.

Manvell en Frankl stellen dat "verschillende termen werden gebruikt om genocide te camoufleren. Deze hielden in "Aussiedlung" (ontvestiging) en "Abbeförderung" (verwijdering)" (idem, pag 265).

Zodoende worden - zoals we reeds gezien hebben - woorden niet langer verondersteld te betekenen wat ze zeggen als ze te ongeriefelijk blijken te zijn. Dit soort dingen wordt tot het meest ongelooflijke uiterste gedreven, zoals de interpretatie van Heydrich's richtlijn voor arbeidstoewijzing in het oosten.

Een ander voorbeeld is een verwijzing naar Himmler's bevel om gedeporteerden naar het Oosten te sturen, "dat wil zeggen, ze te laten doden" (idem, pag 251). Reitlinger, gelijksoortig bij gebrek aan bewijs, doet precies hetzelfde, en verklaart dat van de "omslachtige" woorden van de Wannsee- conferentie het duidelijk is dat de "langzame moord op een heel ras was bedoeld" (idem, pag 98).

Een overzicht van de documentaire situatie is belangrijk, omdat het het bouwwerk van gissingen en ongegronde veronderstellingen onthult waarop de uitroeiingslegende is gebouwd.

De Duitsers hadden een buitengewone neiging tot het registreren van alles op papier tot in het meest nauwkeurige detail, toch is er tussen de duizenden buitgemaakte documenten van de S.D. en de Gestapo, de verslagen van het Reich Veiligheidshoofdkantoor, de dossiers van Himmler's hoofdkwartier en Hitler's eigen oorlogs- richtlijnen, geen enkel bevel voor de uitroeiing van Joden of iemand anders.

Later zal worden gezien dat dit, in feite, is toegegeven door het Wereldcentrum van Hedendaagse Joodse Documentatie te Tel-Aviv. Pogingen om "versluierde toespelingen" op genocide te vinden in toespraken zoals die van Himmler tegen zijn SS Obergruppenführers in Posen in 1943, zijn op dezelfde wijze helemaal hopeloos.
De stellingen van Neurenberg die er zijn uitgehaald na de oorlog, steevast onder dwang, worden onderzocht in het volgende hoofdstuk.

Hoofdstuk 3 Inhoud Hoofdstuk 5