5. DE PROCESSEN VAN NEURENBERG 

Stierven er werkelijk zes miljoen?
door Richard E. Harwood
Radio Islam Nederlands

Er werd aan het verhaal van de Zes Miljoen juridische autoriteit gegeven op de Processen van Neurenberg van de Duitse leiders tussen 1945 en 1949, processen die bewezen de meest schandelijke juridische farce te zijn in de geschiedenis. Voor een veel gedetailleerdere studie van de ongerechtigheden van deze processen, die zoals veldmaarschalk Montgomery zei, het een misdaad maken om een oorlog te verliezen,wordt de lezer verwezen naar de werken die hieronder geciteerd worden, en in het bijzonder naar het uitstekende boek 'Advance to Barbarism' ('Voortgang naar het barbarendom', Nelson, 1953), door de eminente Engelse jurist F.J.P. Veale.

Al dadelijk bij het begin verliepen de Processen van Neurenberg op een basis van grove statistische fouten. In zijn aanklachtsrede op 20 november 1945 verklaarde Mr. Sidney Alderman dat er 9.600.000 Joden in het door Duitsland bezette Europa woonden. Onze eerdere stdie heeft laten zien dat dit getal bijzonder onnauwkeurig is.

Het wordt als volgt verkregen: (a) door het volledig negeren van alle Joodse emigraties tussen 1933 en 1945, en (b) door alle Joden van Rusland erbij te tellen, inclusief de twee miljoen of meer die nooit in Duits-bezet gebied zijn geweest.
Hetzelfde opgedreven getal, enigszins vergroot tot 9.800.000, werd opnieuw te berde gebracht op het Eichmann-proces in Israel door prof. Shalom Baron.

De zogenaamde Zes Miljoen slachtoffers verschenen eerst als de basis voor de vervolging in Neurenberg, en na enig gestoei met tien miljoen of meer door de toenmalige pers, won het uiteindelijk aan internationale populariteit en acceptatie.

Het is echter veelbetekenend dat, hoewel dit zonderlinge getal in staat was aan geloofwaardigheid te winnen in de roekeloze atmosfeer van over-en-weer beschuldigingen in 1945, het niet langer houdbaar was geworden rond 1961 op het Eichmann proces. Het Hof van Jeruzalem vermeed nauwgezet het noemen van het getal van Zes Miljoen, en de aanklacht zoals opgesteld door Mr. Gideon Haussner vermeldde eenvoudig "enkele" miljoenen. 
 

JURIDISCHE PRINCIPES GENEGEERD

Zou er iemand worden misleid tot het geloven dat de uitroeiing van de Joden werd "bewezen" in Neurenberg door "bewijsvoering", dan zou hij de aard van de Processen zelf moeten bekijken, gebaseerd als ze waren op een totale ontkenning van elk soort van gezonde juridische principes.

De beschuldigers handelden als officieren van justitie, rechters en beulen; er werd van "schuld" uitgegaan al vanaf het allereerste begin.

(Onder de rechters bevonden zich natuurlijk de Russen wier ontelbare misdaden ook het bloedbad omvatten van 15.000 Poolse officieren, van een gedeelte daarvan zijn de lichamen gevonden bij de Duitsers in het Katynwoud bij Smolensk. De Russische aanklager probeerde de Duitse verdedigers de schuld van deze slachtpartij te geven).

In Neurenberg werd 'ex post facto'-wetgeving gecreëerd, waarbij mannen moesten terechtstaan voor "misdaden" die alleen tot misdaad verklaard werden nadat die naar beweerd werd begaan waren.

Tot dusver was het het meest basale juridische principe geweest, dat een persoon alleen veroordeeld kon worden voor het overtreden van een wet die op het moment van de overtreding in werking was. "Nulla Poena Sine Lege." (= "Geen straf zonder wet.") De Bewijsregels, ontwikkeld door Britse jurisprudentie door de eeuwen heen teneinde tot de waarheid te komen van een aanklacht met een zo groot mogelijke zekerheid, werden volledig genegeerd in Neurenberg.

Er werd de verordening uitgevaardigd dat "het Tribunaal niet gebonden zou zijn aan tschnische bewijsregels", maar "elke bewijsvoering waarvan werd geoordeeld dat het mogelijke waarde had" ontvankelijk zou verklaren, dat wil zeggen: een veroordeling zou ondersteunen.

In de praktijk betekende dit het toestaan van praatjes en geruchten als bewijsvoering en documenten, hetgeen in een normaal juridisch proces altijd wordt afgewezen als onbetrouwbaar. Dat zulke bewijsvoering toegestaan werd is van een grote betekenis, want het was een van de voornaamste methodes waardoor de uitroeiingslegende werd gefabriceerd door middel van frauduleuze "schriftelijke beëdigde verklaringen".

Hoewel slechts 240 getuigen werden opgeroepen in het verloop van de Processen, werden niet minder dan 300.000 van deze "schriftelijke beëdigde verklaringen" geaccepteerd door het Hof als ondersteuning van de aanklachten, zonder dat deze bewijsvoeringen onder ede gehoord werden. Onder deze omstandigheden kon elke Joodse gedeporteerde of kampgevangene iedere wraakzuchtige aantijging maken die hij leuk vond.

Het ongelooflijkste van alles was misschien het feit dat advocaten ter verdediging niet toegestaan werden om de getuigen-à-charge aan een kruisverhoor te onderwerpen.

Een enigszins soortgelijke situatie beheerste het proces van Adolf Eichmann, toen werd aangekondigd dat de advocaat van Eichmann kon worden weggestuurd op elk moment "als een ontoelaatbare situatie zou ontstaan", die vermoedelijk betekende: als zijn advocaat begon zijn onschuld te bewijzen.

De werkelijke achtergrond van de Processen van Neurenberg werd blootgelegd door de Amerikaanse rechter Justice Wenersturm, president van een van de Tribunalen. Hij walgde zo van het verloop van de processen dat hij zijn afstand deed van zijn benoeming en naar Amerika terug vloog, terwijl hij een verklaring achterliet aan de Chicago Tribune die punt voor punt zijn protesten opsomde tegen de Processen (zie: Mark Lautern, Das Letzte Wort über Nürnberg, pag. 56).

Punten 3 tot 8 zijn als volgt:

3. De leden van de afdeling van de openbare aanklager, werden alleen door persoonlijke ambitie en wraak overgeplaatst, inplaats van te proberen een nieuwe juridische leidraad te formuleren en tot stand te brengen.

4. De aanklagers deden hun uiterste best op elke mogelijke manier om te voorkomen dat de verdediging zijn zaak kon voorbereiden en het onmogelijk te maken om bewijs te leveren.

5. De aanklagers, voorgezeten door generaal Taylor, deden alles dat in hun macht lag om te voorkomen dat het eenstemmige besluit van het Militaire Hof werd uitgevoerd, d.w.z. om Washington te vragen verder documentair bewijs, dat in het bezit was van de Amerikaanse regering, aan het hof te verschaffen en beschikbaar te stellen.

6. Negentig procent van het Hof van Neurenberg bestond uit bevooroordeelde personen die, ofwel of politieke gronden ofwel op grond van ras, de zaak van de aanklager bevorderden.

7. De aanklager wist kennelijk hoe alle administratieve posten van het Militaire Hof moesten worden vervuld met "Amerikanen" van wie de naturalisatie certificaten inderdaad heel nieuw waren en die - hetzij in de administratieve dienst hetzij door hun vertalingen enz. - een vijandige sfeer schiepen voor de aangeklaagde personen.

8. Het werkelijke doel van de Processen van Neurenberg was om de Duitsers de misdaden van hun Führer te laten zien, en dit doel was tegelijk het voorwendsel waaronder de processen werden bevolen.... Had ik zeven maanden eerder geweten wat er in Neurenberg gaande was, dan zou ik er nooit naartoe gegaan zijn.

Betreffende punt 6, dat negentig procent van het Hof van Neurenberg bestond uit mensen die waren bevooroordeeld op gronden van ras of politiek, dit was een feit dat door de andere aanwezigen werd bevestigd. Volgens Earl Carrol, een Amerikaanse advocaat, waren zestig procent van het personeel van het Openbaar Ministerie, Duitse Joden die Duitsland hadden verlaten na de uitvaardiging van Hitlers rassenwetten.

Het viel hem op dat nog geen tien procent van de Amerikanen die werkten bij het hof van Neurenberg, eigenlijke Amerikanen van geboorte waren. De chef van het Openbaar Ministerie, die onder generaal Taylor werkte, was Robert M. Kempner, een Duits-Joodse emigrant. Hij werd geassisteerd door Morris Amchan.

Mark Lautern, die de Processen heeft bijgewoond, schrijft in zijn boek: "Ze zijn allemaal gekomen: de Solomons, de Schlossbergers en de Rabinovitches, personeelsleden van het Openbaar Ministerie. . ."(idem, pag. 68). Door deze feiten is het duidelijk dat het fundamentele juridische principe - dat niemand in de zitting kan deelnemen van zijn eigen zaak, volledig verlaten werd. Bovendien bestond de meerderheid van de getuigen ook uit Joden.

Volgens prof. Maurice Bardeche, die ook waarnemer was op de Processen, was de enige betrokkenheid van deze getuigen, om hun haat niet te openlijk te laten zien, en een indruk van objectiviteit te wekken. (Nuremberg ou la Terre Promise, Paris, 1948, p. 149).

'BEKENTENISSEN' ONDER MARTELING

Alles bij elkaar genomen waren echter de methodes die werden toegepast om verklaringen en "bekentenissen" af te dwingen in Neurenberg, veel verontrustender; speciaal die van de SS-officieren die gewend waren de aanklacht van uitroeiing te steunen.

De Amerikaanse senator Joseph McCarthy, trok - in een verklaring voor de Amerikaanse pers op 20 mei 1949 - de aandacht naar de volgende gevallen van marteling om zulke bekentenissen veilig te stellen.

In de gevangenis van de Schwabisch Hall, verklaarde hij, werden officieren van de 'SS Leibstandarte Adolf Hitler' gegeseld totdat ze doordrenkt waren van bloed, daarna werd er op hun geslachtsorganen gestampt terwijl ze op de grond neergegooid lagen.

Zoals in de beruchte Malmedy Processen van gewone soldaten, werden de gevangenen in de lucht gehesen en geslagen totdat ze de bekentenissen tekenden die van hen geëist werden.

Op basis van zulke "bekentenissen" die werden afgeperst van de SS generaals Sepp Dietrich en Joachim Paiper, werd de Leibstandarte veroordeeld als een "schuldige organisatie". SS generaal Oswald Pohl, de economische beheerder van het concentratiekampsysteem, kreeg zijn gezicht volgesmeerd met faeces en werd daaropvolgend geslagen totdat hij zijn bekentenis deed.

Toen hij te maken had met deze gevallen, vertelde senator McCarthy aan de pers: "Ik heb bewijsvoering gehoord en documentaire bewijzen gelezen over het effect dat de beschuldigde personen in elkaar werden geslagen, mishandeld en lichamelijk gemarteld met methodes die alleen kunnen zijn opgekomen in zieke breinen.

Ze werden onderworpen aan schijnprocessen en voorgewende executies, aan hen werd verteld dat hun gezinnen zouden worden beroofd van hun rantsoenkaarten. Al deze dingen werden uitgevoerd met de goedkeuring van de Officier van Justitie teneinde de psychische sfeer zeker te stellen die nodig was voor het afpersen van de vereiste bekentenissen.

Als de Verenigde Staten zulke daden, begaan door enkele mensen, onbestraft laat, zou de hele wereld ons terecht ernstig kunnen bekritiseren en voorgoed twijfels hebben bij de juistheid van onze motieven en onze morele integriteit".

De beschreven methodes van intimidatie werden herhaald gedurende processen in Frankfurt-am-Main en in Dachau, en grote aantallen Duitsers werden veroordeeld voor gruwelijkheden op basis van hun bekentenissen.

De Amerikaanse rechter Edward L. van Roden, een van de drie leden van de Simpson Army Commission die naderhand werd benoemd om de justitiemethodes op de processen van Dachau te onderzoeken, onthulde de methodes waarmee deze bekentenissen werden afgedwongen, in de Washington Daily News van 9 januari 1949.

Zijn verklaring verscheen ook in de Britse krant, de Sunday Pictorial van 23 januari 1949. De methodes die hij beschrijft waren: "Poseren als priesters die de biecht horen en absolutie geven, marteling met brandende lucifers die onder de vingernagels gestoken werden; tanden uit de mond slaan en kaken breken; eenzame opsluiting en hongerrantsoenen".

Van Roden legde uit: "De verklaringen die werden toegelaten als bewijsmateriaal waren verkregen van mannen die eerst in eenzame opsluiting waren gehouden gedurende drie, vier of vijf maanden. . . De onderzoekers zouden een zwarte kap over het hoofd van de beschuldigde hebben getrokken en daarna hem in het gezicht gestompt hebben met een koperen boksbeugel, hem geschopt en hem geslagen met rubberen slangen. . .

Allen, behalve twee van de Duitsers, in de 139 gevallen die we onderzochten, werden in de testikels getrapt, zodanig dat die nooit meer konden genezen. Dit was een standaard toegepaste procedure bij onze Amerikaanse onderzoekers".

De "Amerikaanse" onderzoekers die verantwoordelijk waren (en die later functioneerden als de aanklagers in de processen) waren: luitenant-kolonel Burton F. Ellis (hoofd van de Commissie voor Oorlogsmisdaden) en zijn assistenten, kapiteit Raphael Shumacker, luitenant Robert E. Byrne, luitenant William R. Perl, dhr. Morris Ellowitz, dhr. Harry Thon, en dhr. Kirschbaum. De juridische adviseur van het hof was kolonel A.M. Rosenfeld.

De lezer zal onmiddellijk aannemen uit deze namen dat de meerderheid van deze mensen ware "bevooroordeeld op grond van ras" in de woorden van Justice Wenersturm - d.w.z. Joods waren en daarom nooit betrokken zouden moeten zijn geweest bij een dergelijk onderzoek. (Noot van de vertaler: Het woord 'Jood' wordt hier in verband gebracht met het het begrip 'ras'. Dit suggereert zodoende dat Jood-zijn een ras zou zijn, dit is een veelgemaakte denkfout. Het woord 'semiet' - dat iets anders is dan 'Jood' verwijst wel naar een ras.

Een Jood kan semiet zijn - dit is inderdaad bij een groot aantal Joden het geval - maar een Jood kan evengoed blank zijn, dus behorend tot het Kaukasische ras, of neger, Polynesiër, of welk ras dan ook. Omgekeerd hoeft een Semiet lang niet altijd Jood te zijn, numeriek zijn het aantal Joodse Semieten zelfs ver in de minderheid, het overgrote merendeel van het Semitische ras wordt gevormd door Moslims.

Het woord 'Jood' houdt in: iemand die de Joodse godsdienst belijdt en de Joodse filosofieën aanhangt, evenals een moslim iemand is die de Islamitische godsdienst belijdt. Echter, in de tijd waarin deze Neurenberg processen zich afspelen, vlak na de Tweede Wereldoorlog, evenals in de tijd van Adolf Hitler zelf, waren de enige Semieten in Europa mensen die de Joodse godsdienst beleden - Joden dus - en in Europa was de Islam nagenoeg nog onbekend, zodat Semitische moslims eveneens vrijwel niet voorkwamen.

De islam is zich pas later op grote schaal gaan verspreiden en ook zijn er daarna veel Moslims zich in Europa gaan vestigen, zoals Turken, Arabieren, Egyptenaren Libanezen, enzovoort - en dus ook Palestijnen, die zeer direct te lijden hebben gehad onder de terreur van hun Joodse mede-Semieten, toen Palestina in mei 1948 werd aangevallen en voor een groot deel uitgemoord - en ook de vele bloedbaden na die tijd die door Israel onder de Palestijnse bevolking werden aangericht. Momenteel - november 2003 - wonen in Nederland circa 5000 Palestijnen - en ook deze zijn Semieten. Echter in Hitler's tijd en kort daarna, waren de enige Semieten Joden in Europa, zodat deze denkfout begrijpelijk was).

Ondanks het feit dat "bekentenissen" betreffende de uitroeiing van de Joden, werden verkregen onder deze omstandigheden, worden de verklaringen van Neurenberg nog altijd beschouwd als sluitend bewijs voor de Zes Miljoen door schrijvers als Reitlinger en anderen, en de illusie wordt in stand gehouden dat de Processen zowel onpartijdig als volmaakt eerlijk waren.

Toen generaal Taylor, de hoofdofficier van justitie, werd gevraagd hoe hij aan het getal van de Zes Miljoen was gekomen, antwoordde hij dat het was gebaseerd op de bekentenis van SS generaal Otto Ohlendorf. Ook hij was gemarteld en zijn geval wordt hierna onderzocht.

Maar in zoverre zulke "bekentenissen" in het algemeen ermee te maken hebben, is het beste wat we kunnen doen de Britse krant Sunday Pictorial citeren toen het verslag van rechter Van Roden werd besproken: "Sterke mannen werden gereduceerd tot kapotte wrakken, gereed om elke bekentenis te mompelen die maar door hun aanklagers werd geëist".  

DE VERKLARING VAN WISLICENY

Op dit punt aangekomen, laten we enkele van de Neurenberg-documenten zelf bekijken. Het document dat het vaakst wordt geciteerd om de legende van de Zes Miljoen te ondersteunen, en de getallen waarvan op grote schaal in 'Das Dritte Reich und die Juden: Dokumente und Aufsätze' van Poliakov en Wulf voorkomen, is de verklaring van SS-kapitein Dieter Wisliceny, een assistent in het kantoor van Adolf Eichmann en later hoofd van de Gestapo in Slowakije.

Het werd verkregen onder omstandigheden die zelfs nog extremer waren dan die hierboven beschreven zijn, want Wisliceny viel in handen van Tsjechische communisten en werd "ondervraagd" in de, onder Russische controle staande, Bratislava-gevangenis in november 1946. Doordat hij werd onderworpen aan martelingen werd Wisliceny gereduceerd tot een zenuwachtig wrak en werd verslaafd aan oncontroleerbare aanvallen van urenlang snikken op het eind, voorafgaand aan zijn executie.

Hoewel de omstandigheden waaronder zijn verklaring werd verkregen, deze volledig onaannemelijk maken, kiest Poliakov ervoor om dit te negeren en schrijft slechts: "In de gevangenis schreef hij verscheidene memoires die informatie van groot belang bevatten" ('Harvest of Hate' - 'Oogst van de Haat' - pag. 3).

Deze memoires bevatten enkele echte verklaringen van feiten om authenticiteit te verschaffen, zoals dat Himmler een enthousiaste voorstander was van Joodse emigratie en dat de emigratie van Joden vanuit Europa gedurende de hele oorlog doorging, maar in het algemeen zijn ze typisch voor de "bekentenissen" in communistische stijl, zoals die geproduceerd werden in Russische schijnprocessen.

Veelvuldige verwijzingen worden gedaan naar het uitroeien van Joden en een schreeuwende poging wordt gedaan om zoveel mogelijk SS-leiders erbij te betrekken. Feitelijke fouten zijn ook gewoon, met name de verklaring dat de oorlog met Polen meer dan 3 miljoen Joden aan het Duits-bezette gebied heeft toegevoegd, waarvan we hierboven het tegendeel bewezen hebben.  

THE CASE OF THE EINSATZGRUPPEN 

The Wisliceny statement deals at some length with the activities of the Einsatzgruppen or Action Groups used in the Russian campaign. These must merit a detailed consideration in a survey of Nuremberg because the picture presented of them at the Trials represents a kind of "Six Million" in miniature, i.e. has been proved since to be the most enormous exaggeration and falsification. The Einsatzgruppen were four special units drawn from the Gestapo and the S.D. (S.S. Security Service) whose task was to wipe out partisans and Communist commissars in the wake of the advancing German armies in Russia. As early as 1939, there had been 34,000 of these political commissars attached to the Red Army. The activities of the Einsatzgruppen were the particular concern of the Soviet Prosecutor Rudenko at the Nuremberg Trials. The 1947 indictment of the four groups alleged that in the course of their operations they had killed not less than one million Jews in Russia merely because they were Jews. These allegations have since been elaborated; it is now claimed that the murder of Soviet Jews by the Einsatzgruppen constituted Phase One in the plan to exterminate the Jews, Phase Two being the transportation of European Jews to Poland. Reitlinger admits that the original term "final solution" referred to emigration and had nothing to do with the liquidation of Jews, but he then claims that an extermination policy began at the time of the invasion of Russia in 1941. He considers Hitler's order of July 1941 for the liquidation of the Communist commissars, and he concludes that this was accompanied by a verbal order from Hitler for the Einsatzgruppen to liquidate all Soviet Jews (Die Endlösung, p. 91). If this assumption is based on anything at all, it is probably the worthless Wisliceny statement, which alleges that the Einsatzgruppen were soon receiving orders to extend their task of crushing Communists and partisans to a "general massacre" of Russian Jews. It is very significant that, once again, it is a "verbal order" for exterminating Jews that is supposed to have accompanied Hitler's genuine, written order - yet another nebulous and unprovable assumption on the part of Reitlinger. An earlier order from Hitler, dated March 1941 and signed by Field Marshal Keitel, makes it quite clear what the real tasks of the future Einsatzgruppen would be. It states that in the Russian campaign, the Reichsfüher S.S. (Himmler) is to be entrusted with "tasks for the political administration, tasks which result from the struggle which has to be carried out between two opposing political systems" (Manvell and Frankl, ibid., p. 115). This plainly refers to eliminating Communism, especially the political commissars whose specific task was Communist indoctrination.

THE OHLENDORF TRIAL 

The most revealing trial in the "Einsatzgruppen Case" at Nuremberg was that of S.S. General Otto Ohlendorf, the chief of the S.D. who commanded Einsatzgruppe D in the Ukraine, attached to Field Marshal von Manstein's Eleventh Army. During the last phase of the war he was employed as a foreign trade expert in the Ministry of Economics. Ohlendorf was one of those subjected to the torture described earlier, and in his affidavit of November 5th, 1945 he was "persuaded" to confess that 90,000 Jews had been killed under his command alone.

Ohlendorf did not come to trial until 1948, long after the main Nuremberg Trial, and by that time he was insisting that his earlier statement had been extracted from him under torture. In his main speech before the Tribunal, Ohlendorf took the opportunity to denounce Philip Auerbach, the Jewish attorney-general of the Bavarian State Office for Restitution, who at that time was claiming compensation for "eleven million Jews" who had suffered in German concentration camps.

Ohlendorf dismissed this ridiculous claim, stating that "not the minutest part" of the people for whom Auerbach was demanding compensation had even seen a concentration camp. Ohlendorf lived long enough to see Auerbach convicted for embezzlement and fraud (forging documents purporting to show huge payments of compensation to non-existent people) before his own execution finally took place in 1951.

Ohlendorf explained to the Tribunal that his units often had to prevent massacres of Jews organised by anti-Semitic Ukrainians behind the German front, and he denied that the Einsatzgruppen as a whole had inflicted even one quarter of the casualties claimed by the prosecution. He insisted that the illegal partisan warfare in Russia, which he had to combat, had taken a far higher toll of lives from the regular German army - an assertion confirmed by the Soviet Government, which boasted of 500,000 German troops killed by partisans. In fact, Franz Stahlecker, commander of Einsatzgruppe A in the Baltic region and White Russia, was himself killed by partisans in 1942.

The English jurist F. J. P. Veale, in dealing with the Action Groups, explains that in the fighting on the Russian front no distinction could be properly drawn between partisans and the civilian population, because any Russian civilian who maintained his civilian status instead of acting as a terrorist was liable to be executed by his countrymen as a traitor. Veale says of the Action Groups: "There is no question that their orders were to combat terror by terror", and he finds it strange that atrocities committed by the partisans in the struggle were regarded as blameless simply because they turned out to be on the winning side (ibid. p. 223).

Ohlendorf took the same view, and in a bitter appeal written before his execution, he accused the Allies of hypocrisy in holding the Germans to account by conventional laws of warfare while fighting a savage Soviet enemy who did not respect those laws.
 

ACTION GROUP EXECUTIONS DISTORTED 

The Soviet charge that the Action Groups had wantonly exterminated a million Jews during their operations has been shown subsequently to be a massive falsification. In fact, there had never been the slightest statistical basis for the figure. In this connection, Poliakov and Wulf cite the statement of Wilhelm Hoettl, the dubious American spy, double agent and former assistant of Eichmann.

Hoettl, it will be remembered, claimed that Eichmann had "told him " that six million Jews had been exterminated - and he added that two million of these had been killed by the Einsatzgruppen. This absurd figure went beyond even the wildest estimates of Soviet Prosecutor Rudenko, and it was not.given any credence by the American Tribunal which tried and condemned Ohlendorf. The real number of casualties for which the Action Groups were responsible has since been revealed in the scholarly work Manstein, his Campaigns and his Trial (London, 1951), by the able English lawyer R. T. Paget.

Ohlendorf had been under Manstein's nominal command. Paget's conclusion is that the Nuremberg Court, in accepting the figures of the Soviet prosecution, exaggerated the number of casualties by more than 1000 per cent and that they distorted even more the situations in which these casualties were infiicted. (These horrific distortions are the subject of six pages of William Shirer's The Rise and Fall of the Third Reich, pp. 1140-46).

Here, then, is the legendary 6 million in miniature; not one million deaths, but one hundred thousand. Of course, only a small proportion of these could have been Jewish partisans and Communist functionaries. It is worth repeating that these casualties were inflicted during savage partisan warfare on the Eastern front, and that Soviet terrorists claim to have killed five times that number of German troops.

It has nevertheless remained a popular myth that the extermination of the Jews began with the actions of the Einsatzgruppen in Russia. In conclusion, we may briefly survey the Manstein trial itself, typical in so many ways of Nuremberg proceedings. Principally because Action Group D was attached to Manstein's command (though it was responsible solely to Himmler), the sixty-two year old, invalid Field Marshal, considered by most authorities to be the most brilliant German general of the war, was subjected to the shameful indignity of a "war-crimes" trial. Of the 17 charges, 15 were brought by the Communist Russian Government and two by the Communist Polish Government.

Only one witness was called to give evidence at this trial, and he proved so unsatisfactory that the prosecution withdrew his evidence. Reliance was placed instead on 800 hearsay documents which were accepted by the court without any proof of their authenticity or authorship. The prosecution introduced written affidavits by Ohlendorf and other S.S. Leaders, but since these men were still alive, Manstein's defence.lawyer Reginald Paget K.C. demanded their appearance in the witness-box.

This was refused by the American authorities, and Paget declared that this refusal was due to fear lest the condemned men revealed what methods had been used to induce them to sign their affidavits. Manstein was eventually acquitted on eight of the charges, including the two Polish ones which, as Paget said, "were so flagrantly bogus that one was left wondering why they had been presented at all."
 

THE OSWALD POHL TRIAL 

The case of the Action Groups is a revealing insight into the methods of the Nuremberg Trials and the fabrication of the Myth of the Six Million. Another is the trial of Oswald Pohl in 1948, which is of great importance as it bears directly on the administration of the concentration camp system. Pohl had been the chief disbursing officer of the German Navy until 1934, when Himmler requested his transfer to the S.S. For eleven years he was the principal administrative chief of the entire S.S. in his position as head of the S.S. Economy and Administration Office, which after 1941 was concerned with the industrial productivity of the concentration camp system.

A peak point of hypocrisy was reached at the trial when. the prosecution said to Pohl that "had Germany rested content with the exclusion of Jews from her own territory, with denying them German citizenship, with excluding them from public office, or any like domestic regulation, no other nation could have been heard to complain."

The truth is that Germany was bombarded with insults and economic sanctions for doing precisely these things, and her internal measures against the Jews were certainly a major cause of the declaration of war against Germany by the democracies. Oswald Pohl was an extremely sensitive and intellectual individual who was reduced to a broken man in the course of his trial.

As Senator McCarthy pointed out, Pohl had signed some incriminating statements after being subjected to severe torture, including a bogus admission that he had seen a gas chamber at Auschwitz in the summer of 1944. The prosecution strenuously pressed this charge, but Pohl successfully repudiated it.

The aim of the prosecution was to depict this dejected man as a veritable fiend in human shape, an impression hopelessly at variance with the testimony of those who knew him . Such testimony was given by Heinrich Hoepker, an anti- Nazi friend of Pohl's wife who came into frequent contact with him during the period 1942-45. Hoepker noted that Pohl was essentially a serene and mild-mannered person.

During a visit to Pohl in the spring of 1944, Hoepker was brought into contact with concentration camp inmates who were working on a local project outside the camp area. He noted that the prisoners worked in a leisurely manner and relaxed atmosphere without any pressure from their guards. Hoepker declared that Pohl did not hold an emotional attitude to the Jews, and did not object to his wife entertaining her Jewish friend Annemarie Jacques at their home. By the beginning of 1945, Hoepker was fully convinced that the administrator of the concentration camps was a humane, conscientious and dedicated servant of his task, and he was astonished when he heard later in 1945 of the accusations being made against Pohl and his colleagues.

Frau Pohl noted that her husband retained his serenity in the face of adversity until March 1945, when he visited the camp at Bergen- Belsen at the time of the typhus epidemic there. Hitherto the camp had been a model of cleanliness and order, but the chaotic conditions at the close of the war had reduced it to a state of extreme hardship.

Pohl, who was unable to alleviate conditions there because of the desperate pass which the war had reached by that time, was deeply affected by the experience and, according to his wife, never regained his former state of composure.

Dr. Alfred Seidl, the highly respected lawyer who acted as principal defence counsel at the Nuremberg Trials, went to work passionately to secure the acquittal of Pohl. Seidl had been a personal friend of the accused for many years, and was thoroughly convinced of his innocence with respect to the fraudulent charge of planned genocide against the Jews.

The Allied judgement which condemned Pohl did not prompt Seidl to change his opinion in the slightest. He declared that the prosecution had failed to produce a single piece of valid evidence against him. One of the most eloquent defences of Oswald Pohl was made by S.S. Lieutenant Colonel Kurt Schmidt-Klevenow, a legal officer in the S.S. Economy and Administration Office, in his affidavit of August 8th, 1947.

This affidavit has been deliberately omitted from the published documents known as Trials of the War Criminals before the Nuremberg Military Tribunals 1946 -1949. Schmidt-Klevenow pointed out that Pohl had given his fullest support to Judge Konrad Morgen of the Reich Criminal Police Office, whose job was to investigate irregularities at the concentration camps.

Later on we shall refer to a case in which Pohl was in favour of the death penalty for camp commandant Koch, who was accused by an S.S. court of misconduct. Schmidt- Klevenow explained that Pohl was instrumental in arranging for local police chiefs to share in the jurisdiction of concentration camps, and took personal initiative in securing strict discipline on the part of camp personnel.

In short, the evidence given at the Pohl trial shows that the proceedings involved nothing less than the deliberate defamation of a man's character in order to support the propaganda legend of genocide against the Jews in the concentration camps he administered.

FALSIFIED EVIDENCE AND FRAUDULENT AFFIDAVITS 

Spurious testimony at Nuremberg which included extravagant statements in support of the myth of the Six Million was invariably given by former German officers because of pressure, either severe torture as in the cases cited previously, or the assurance of leniency for themselves if they supplied the required statements. An example of the latter was the testimony of S.S. General Erich von dem Bach-Zelewski.

He was threatened with execution himself because of his suppression of the revolt by Polish partisans at Warsaw in August 1944, which he carried out with his S.S. brigade of White Russians. He was therefore prepared to be "co-operative".

The evidence of Bach-Zelewski constituted the basis of the testimony against the Reichsführer of the S.S. Heinrich Himmler at the main Nuremberg Trial (Trial of the Major War Criminals, Vol. IV, pp, 29, 36). In March 1941, on the eve of the invasion of Russia, Himmler invited the Higher S.S. Leaders to his Castle at Wewelsburg for a conference, including Bach-Zelewski who was an expert on partisan warfare.

In his Nuremberg evidence, he depicted Himmler speaking in grandiose terms at this conference about the liquidation of peoples in Eastern Europe, but Goering, in the courtroom, denounced Bach-Zelewski to his face for the falsity of this testimony. An especially outrageous allegation concerned a supposed declaration by Himmler that one of the aims of the Russian campaign was to "decimate the Slav population by thirty millions."

What Himmler really said is given by his Chief of Staff, Wolff - that war in Russia was certain to result in millions of dead (Manvell and Frankl, ibid. p. 117). Another brazen falsehood was Bach-Zelewski's accusation that on August 31st, 1942 Himmler personally witnessed the execution of one hundred Jews by an Einsatz detachment at Minsk, causing him to nearly faint. It is known, however, that on this date Himmler was in conference at his field headquarters at Zhitomir in the Ukraine (cf K. Vowinckel, Die Wehrmacht im Kampf, vol. 4, p. 275).

Much is made of Bach-Zelewski's evidence in all the books on Himmler, especially Willi Frischauer's Himmler: Evil Genius of the Third Reich (London, 1953, p. 148 ff). However, in April 1959, Bach-Zelewski publicly repudiated his Nuremberg testimony before a West German court. He admitted that his earlier statements had not the slightest foundation in fact, and that he had made them for the sake of expediency and his own survival. The German court, after careful deliberation, accepted his retraction.

Needless to say, what Veale calls the "Iron Curtain of Discreet Silence" descended immediately over these events. They have had no influence whatever on the books which propagate the myth of the Six Million, and Bach-Zelewski's testimony on Himmler is still taken at its face value. The truth concerning Himmler is provided ironically by an anti-Nazi - Felix Kersten, his physician and masseur. Because Kersten was opposed to the regime, he tends to support the legend that the internment of Jews meant their extermination.

But from his close personal knowledge of Himmler he cannot help but tell the truth concerning him, and in his Memoirs 1940-1945 (London, 1956, p. 119 ff) he is emphatic in stating that Heinrich Himmler did not advocate liquidating the Jews but favoured their emigration overseas. Neither does Kersten implicate Hitler. However, the credibility of his anti-Nazi narrative is completely shattered when, in search of an alternative villain, he declares that Dr. Goebbels was the real advocate of "extermination".

This nonsensical allegation is amply disproved by the fact that Goebbels was still concerned with the Madagascar project even after it had been temporarily shelved by the German Foreign Office, as we showed earlier. So much for false evidence at Nuremberg. Reference has also been made to the thousands of fraudulent "written affidavits" which were accepted by the Nuremberg Court without any attempt to ascertain the authenticity of their contents or even their authorship. These hearsay documents, often of the most bizarre kind, were introduced as "evidence" so long as they bore the required signature.

A typical prosecution affidavit contested by the defence in the Concentration Camp Trial of 1947 was that of Alois Hoellriegel, a member of the camp personnel at Mauthausen in Austria. This affidavit, which the defence proved was fabricated during Hoellriegel's torture, had already been used to secure the conviction of S.S. General Ernst Kaltenbrunner in 1946. It claimed that a mass gassing operation had taken place at Mauthausen and that Hoellriegel had witnessed Kaltenbrunner ( the highest S.S. Leader in the Reich excepting Himmler) actually taking part in it. By the time of the Concentration Camp Trial (Pohl's trial) a year later, it had become impossible to sustain this piece of nonsense when it was produced in court again.

The defence not only demonstrated that the affidavit was falsified, but showed that all deaths at Mauthausen were systematically checked by the local police authorities. They were also entered on a camp register, and particular embarrassment was caused to the prosecution when the Mauthausen register, one of the few that survived, was produced in evidence. The defence also obtained numerous affidavits from former inmates of Mauthausen (a prison camp chiefly for criminals) testifying to humane and orderly conditions there.

ALLIED ACCUSATIONS DISBELIEVED 

There is no more eloquent testimony to the tragedy and tyranny of Nuremberg than the pathetic astonishment or outraged disbelief of the accused persons themselves at the grotesque charges made against them. Such is reflected in the affidavit of S.S. Major-General Heinz Fanslau, who visited most of the German concentration camps during the last years of the war.

AIthough a front line soldier of the Waffen S.S., Fanslau had taken a great interest in concentration camp conditions, and he was selected as a prime target by the Allies for the charge of conspiracy to annihilate the Jews. It was argued, on the basis of his many contacts, that he must have been fully involved.

When it was first rumoured that he would be tried and convicted, hundreds of affidavits were produced on his behalf by camp inmates he had visited. When he read the full scope of the indictment against the concentration camp personnel in supplementary Nuremberg Trial No. 4 on May 6th, 1947, Fanslau declared in disbelief: "This cannot be possible, because I, too, would have had to know something about it." It should be emphasised that throughout the Nuremberg proceedings, the German leaders on trial never believed for a moment the allegations of the Allied prosecution. Hermann Goering, who was exposed to the full brunt of the Nuremberg atrocity propaganda, failed to be convinced by it.

Hans Fritzsche, on trial as the highest functionary of Goebbels' Ministry, relates that Goering, even after hearing the Ohlendorf affidavit on the Einsatzgruppen and the Hoess testimony on Auschwitz, remained convinced that the extermination of Jews was entirely propaganda fiction (The Sword in the Scales, London, 1953, p. 145). At one point during the trial, Goering declared rather cogently that the first time he had heard of it "was right here in Nuremberg" (Shirer, ibid. p. 1147).

The Jewish writers Poliakov, Reitlinger and Manvell and Frankl all attempt to implicate Goering in this supposed extermination, but Charles Bewley in his work Hermann Goering (Goettingen, 1956) shows that not the slightest evidence was found at Nuremberg to substantiate this charge.

Hans Fritzsche pondered on the whole question during the trials, and he concluded that there had certainly been no thorough investigation of these monstrous charges. Fritzsche, who was acquitted, was an associate of Goebbels and a skilled propagandist.

He recognised that the alleged massacre of the Jews was the main point of the indictment against all defendants. Kaltenbrunner, who succeeded Heydrich as chief of the Reich Security Head Office and was the main defendant for the S.S. due to the death of Himmler, was no more convinced of the genocide charges than was Goering.

He confided to Fritzsche that the prosecution was scoring apparent successes because of their technique of coercing witnesses and suppressing evidence, which was precisely the accusation of Judges Wenersturm and van Roden.

Hoofdstuk 4 Inhoud Hoofdstuk 6