1. DE DUITSE POLITIEK TEGENOVER DE JODEN VÓÓR DE OORLOG
|
Stierven er werkelijk zes miljoen?
door Richard E. Harwood |
Terecht of onterecht, het Duitsland van Adolf Hitler beschouwde de Joden als een trouweloos en hebzuchtig element binnen de nationale gemeenschap, zowel als een macht van decadentie in Duitsland's culturele leven. Dit werd als bijzonder ongezond beschouwd sinds de Joden, tijdens de Weimar periode, waren opgeklommen tot een positie van opmerkelijke kracht en invloed in de het land, speciaal op gebied van justitie, financiën en de massamedia, zelfs hoewel ze slechts 5 procent van de bevolking uitmaakten.
Het feit dat Karl Marx een Jood was en dat Joden als Rosa Luxembourg en Karl Liebknecht onevenredig belangrijk waren in het leiderschap van revolutionaire bewegingen in Duitsland, had ook de neiging de Nazi's te overtuigen van de machtige internationalistische en communistische neigingen van de Joodse mensen zelf.
Het hier niet ter sprake om erover te twisten of de Duitse houding tegen de Joden terecht was of niet, of te beoordelen of de maatregelen van de wetgevers tegen hen juist waren of onjuist. Onze bezorgdheid betreft simpelweg het feit dat, als we de Joden mogen geloven, de oplossing van de Nazi's voor het probleem was hen te beroven van hun invloed binnen de natie door verschillende wettelijke acties en - het belangrijkste van alles - hen aan te moedigen om te in het geheel uit het land te emigreren.
Rond 1939 was het grootste deel van de Duitse Joden geëmigreerd, allen met een aanzienlijk deel van hun bezittingen. Nooit in enige tijd, hadden de leiders van de Nazi's ook maar overwogen om een beleid van genocide tegen hen te voeren.
JODEN NOEMDEN EMIGRATIE 'UITROEIING'
Het is echter bijzonder significant dat bepaalde Joden er snel bij waren om deze beleidsvoeringen van interne discriminatie te interpreteren als gelijkwaardig aan feitelijke uitroeiing.
Een anti-Duits propagandaboek uit 1936 geschreven door Leon Feuchtwanger en anderen, getiteld 'Der gelbe Fleck: Die Ausrottung von 500,000 deutschen Juden' (De Gele Vlek: De uitroeiing van 500,000 Duitse Joden, Parijs, 1936), geeft een typisch voorbeeld. Ondanks dat het feitelijk geen basis heeft wordt de vernietiging van de Joden vanaf de eerste pagina besproken -- simpele emigratie wordt beschouwd als de fysieke "uitroeiing" van het Duitse Jodendom.
De concentratiekampen van de Nazi's voor politieke gevangenen worden ook beschouwd als potentiële instrumenten van genocide, en speciaal wordt ingegaan op de 100 Joden die in 1936 nog steeds in Dachau vastzitten, waarvan er 60 er al waren sinds 1933.
Een ander voorbeeld was het sensationele boek van de Duits-Joodse communist, Hans Beimler, geheten 'Vier Weken in de Handen van Hitlers Hellehonden: Het Nazi Moordkamp Dachau', dat reeds in 1933 werd uitgegeven in New York. Gevangengenomen wegens zijn marxistische banden beweerde hij dat Dachau een dodenkamp hoewel hij zelf toegaf dat hij er al na een maand werd vrijgelaten. Het tegenwoordige regime in Oost-Duitsland geeft nu een Hans Beimler-prijs voor diensten aan het communisme bewezen.
Het feit dat anti-Nazi volkenmoordpropaganda werd gezaaid op dit onmogelijk vroege tijdstip - door mensen die bevooroordeeld waren door racistische of politieke gronden - zou daarom met extreme voorzichtigheid bekeken moeten worden door de waarnemer met een onafhankelijke geest als die soortgelijke verhalen moet benaderen uit de oorlogsperiode.
De aanmoediging van Joodse emigratie moet niet verward worden met de doelstelling van concentratiekampen in het Duitsland van vóór de oorlog. Deze werden gebruikt voor de gevangenhouding van politieke tegenstanders en revolutionairen - voornamelijk liberalen, sociaal democraten en communisten van allerlei soorten, waarvan een gedeelte bestond uit Joden zoals Hans Beimler.
In tegenstelling tot de miljoenen die tot slaaf gemaakt zijn in de Sovjetunie, was de bevolking van de Duitse concentratiekampen altijd klein; Reitinger geeft toe dat tussen 1934 en 1938 het aantal zelden meer bedroeg dan 20.000 in geheel Duitsland en dat het aantal Joden nooit meer bedroeg dan 3000. (De SS: Alibi van een natie, London, 1956, pag. 253).
HET ZIONISTISCHE BELEID BESTUDEERD
De visie van de Nazi's op de Joodse emigratie was niet beperkt tot een negatief beleid van enkel maar verdrijving, maar werd geformuleerd langs de lijnen van het moderne zionisme.
De grondlegger van het politieke zionisme in de 19-de eeuw, Theodore Herzl, had in zijn werk 'De Joodse Staat' oorspronkelijk Madagascar bedacht als het nationale thuisland voor de Joden, en deze mogelijkheid werd serieus bestudeerd door de Nazi's.
Het was een hoofdpunt geweest van het platform van de Nationale Socialistische Partij vóór 1933 en werd gepubliceerd door de partij in de vorm van een pamflet. Hierin werd gesteld dat de herleving van Israël als Joodse staat veel minder acceptabel was daar het zou leiden tot een eeuwigdurende oorlog en verstoring in de Arabische wereld, hetgeen inderdaad het geval bleek te zijn. De Duitsers waren niet de bedenkers van het voorstel om de Joden naar Madagascar te laten emigreren; de Poolse regering hadden dit plan al overwogen ten opzichte van hun eigen Joodse bevolking en in 1937 stuurden zij de Michael Lepecki-expeditie naar Madagascar, begeleid door Joodse vertegenwoordigers, om de ermee samenhangende problemen te onderzoeken.
De eerste voorstellen van de nazi's voor een oplossing in Madagascar werden gemaakt in verband met het Schacht Plan in 1938. Op advies van Goering stemde Hitler ermee in om de president van de Reichsbank, dr. Hjalmar Schacht, naar Londen te sturen voor discussies met de Joodse vertegenwoordigers Lord Bearsted en Mr. Rublee van New York (zie: Reitlinger, The Final Solution, ['De Uiteindelijke Oplossing'] London, 1953, pag. 20).
Het plan was dat de bezittingen van de Duitse Joden zouden worden bevroren als zekerheid voor een internationale lening om de Joodse emigratie naar Palestina te financieren, en Schacht berichtte aan Hitler in Berchtesgaden over deze onderhandelingen op 2 januari 1939.
Het plan, dat mislukte dankzij de Britse weigering om de financiële voorwaarden ervan te accepteren, werd eerst ter tafel gebracht op 12 november 1938 op een bijeenkomst die samengeroepen was door Goering, die onthulde dat Hitler al de emigratie overwoog van Joden naar een nederzetting op Madagascar (idem, pag. 21). Later, in december, vertelde M. Georges Bonnet, de Franse minister van Buitenlandse Zaken, aan Ribbentrop dat de Franse regering zelf van plan was 10.000 Joden naar Madagascar te over te brengen.
Voorafgaand aan de Schacht-Palestina-voorstellen uit 1938 die feitelijk een voortzetting waren van discussies die al in 1935 begonnen waren, waren er talrijke pogingen gedaan om de Joodse emigratie naar andere Europese landen veilig te stellen, en deze inspanningen vonden hun hoogtepunt in de Evian Conferentie van juli 1938.
Het schema van de Joodse emigratie had echter rond 1939 de meeste voorkeur gekregen in Duitse kringen.
Weliswaar besprak Helmut Wohltat van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken, in Londen de beperkte Joodse emigratie naar Rhodesië en Brits Guyana pas in april 1939, maar op 24 januari - toen Goering aan minister Frick van Binnenlandse Zaken schreef om de vervaardiging van een Centraal Emigratiekantoor voor Joden te bevelen en Heydrich van het Reich Hoofdveiligheidskantoor benoemde om het Jodenprobleem op te lossen "door middel van emigratie en evacuatie" - werd het plan-Madagascar ernstig bestudeerd.
Rond 1939 hadden de consequente inspanningen van de Duitse regering om het vertrek van Joden uit het Reich zeker te stellen, geresulteerd in de emigratie van 400.000 Duitse Joden uit een totaal aantal van ongeveer 600.000 en een extra 480.000 emigranten van Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije, hetgeen bijna hun gehele Joodse bevolking uitmaakte. Dit werd bereikt door de kantoren van Joodse Emigratie in Berlijn, Wenen en Praag, die gevestigd waren door Adolf Eichmann, het hoofd van het Kantoor van Joods Onderzoek van de Gestapo.
Zo vurig waren de Duitsers om deze emigratie zeker te stellen dat Eichmann zelfs een trainingscentrum vestigde in Oostenrijk waar jonge Joden het boerenbedrijf konden leren, vooruitlopend op het moment dat ze illegaal naar Palestina gesmokkeld zouden worden (Manvell en Frankl, SS en Gestapo, pag. 60).
Als Hitler ook maar enige bedoeling had gekoesterd om Joden uit te roeien dan zou het onbegrijpelijk zijn dat hij meer dan 800.000 Joden zou hebben toegestaan om het gebied van het Reich te verlaten met hun massa's rijkdommen, laat staan dat hij plannen zou overwogen hebben voor hun massa-emigratie naar Palestina of Madagascar.
En meer nog: we zullen zien dat het beleid van emigratie uit Europa nog steeds beschouwd werd tot een eind in de oorlogstijd, met name het Madagascar Plan dat Eichmann besprak in 1940 met experts van het Franse Koloniale Ministerie nadat door de nederlaag van Frankrijk de overgave van de kolonie een praktisch probleem was geworden.
|