HOME

7. ENKELE MEMOIRES UIT DE CONCENTRATIEKAMPEN

Stierven er werkelijk zes miljoen?
door Richard E. Harwood
Radio Islam Nederlands

Het invloedrijkste middel in de verkondiging van de uitroeiingslegende is de industrie geweest van het paperback-boek en tijdschriften, en het is door hun sensationele publicaties geweest die voor commercieel winstbejag werden geproduceeerd, dat de doorsnee-persoon bekend is gemaakt met een mythe van een volledig politieke aard en doelstelling.

De bloeitijd van deze Duitsland-haat boeken was in de vijftiger jaren toen een giftige Duitsland-fobie een bereidwillige markt vond, maar de industrie bleef bloeien en ervaart nog een hoogtepunt in deze tijd.

De producten van de industrie bestaan in het algemeen uit zogenaamde "memoires", en deze zijn in twee categorieën te verdelen: die welke vermoedelijk afkomstig zijn van vroegere S.S.-mannen, kampcommandanten en dergelijke, en die bloedstollende herinneringen waarvan wordt beweerd dat die van vroegere concentratiekampgevangenen afkomstig zijn.

COMMUNISTISCHE BRONNEN

Van de eerste soort is het schitterendste voorbeeld de "Commandant van Auschwitz" door Rudolf Hoess (Londen, 1960), dat oorspronkelijk werd uitgegeven in het Pools als 'Wspomnienia' door de communistische regering.
Hoess, een jonge man die verbonden werd aan Auschwitz in 1940, werd eerst gearresteerd door de Britten en gevangengezet in Flensburg, maar hij werd spoedig uitgeleverd aan de Poolse communistische autoriteiten die hem in 1947 ter dood veroordeelden en hem bijna meteen executeerden.

De zogenaamde memoires van Hoess zijn ongetwijfeld een vervalsing die was geproduceerd onder communistisch toezicht - zoals we zullen aantonen - hoewel de communisten zelf beweren dat Hoess werd "bevolen om zijn levensverhaal te schrijven" en een handgeschreven origineel bestaat vermoedelijk wel, maar niemand heeft het ooit gezien.

Hoess werd onderworpen aan martelingen en hersenspoelingstechnieken door de communisten gedurende de periode van zijn arrest, en zijn getuigenis in Neurenberg werd afgelegd in een geestloze eentonigheid terwijl hij met een lege blik in de ruimte staarde.

Zelfs Reitlinger verwerpt deze getuigenis als hopeloos onbetrouwbaar. Het is inderdaad merkwaardig hoeveel van het "bewijs" betreffende de Zes Miljoen stamt uit communistische bronnen; inclusief de belangrijke documenten zoals de Verklaring van Wisliceny, en de "memoires" van Hoess, welke ongetwijfeld de twee meest geciteerde geschriften zijn in de uitroeiingsliteratuur, zowel als alle informatie over de zogenaamde "dodenkampen" (Duits: 'Vernichtungslager') zoals Auschwitz. Deze informatie is afkomstig van de Joods Historische Commissie van Polen; de Centrale Commissie voor Onderzoek van Oorlogsmisdaden te Warschau; en de Russische Staatscommissie voor Oorlogsmisdaden te Moskou.

Reitlinger erkent dat de getuigenis van Hoess in Neurenberg een opsomming was van wilde overdrijvingen, zoals dat Auschwitz 16.000 mensen per dag uit de weg ruimde, hetgeen een totaal aan het eind van de oorlog betekende van meer dan 13 miljoen. Inplaats van dergelijke schattingen aan de kaak te stellen als Sovjet-geïnspireerd bedrog dat ze duidelijk waren, denken Reitlinger en anderen liever dat zulke belachelijke overdrijvingen te wijten waren aan "trots" om professioneel werk te mogen doen.

Ironisch genoeg is het volledig onverenigbaar met de verondersteld authentieke memoires van Hoess, die een verstandige poging tot aannemelijkheid doet door het tegenovergestelde beeld van walging voor het werk te suggereren. Hoess wordt verondersteld te hebben "bekend" dat een totaal van 3 miljoen mensen in Auschwitz zijn uitgeroeid, echter in zijn eigen proces in Warschau reduceerden de aanklagers dit getal tot 1.135.000. We hebben echter al aangetekend dat de Sovjetregering een officieel getal van 4 miljoen aankondigde na hun "onderzoek" van het kamp in 1945.

Over dit soort willekeurig gegoochel met miljoenen mensen schijnen de schrijvers van uitroeiingsliteratuur zich geen zorgen te maken. Een overzicht van de "memoires" van Hoess in al hun gruwelijke details zou saai worden. We kunnen ons beperken tot die aspekten van de uitroeiingslegende die zijn ontworpen met het klaarblijkelijke doel om elk bewijs van zijn onjuistheid te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld, de manier waarop de beweerde uitroeiing van Joden wordt beschreven.

Dit werd verondersteld te zijn uitgevoerd door een "speciale afdeling" van Joodse gevangenen. Zij namen de pas-aangekomen groepen in het kamp onder hun hoede, leidden hen in enorme "gaskamers" en ruimden de lichamen later op. De S.S. deed daarom heel weinig, zodat het meeste S.S.-personeel in het kamp in totale onwetendheid kon worden gelaten over het "uitroeiingsprogramma".

Natuurlijk zou er geen enkele Jood worden gevonden die beweerde lid van deze gruwelijke "speciale afdeling" te zijn geweest, zodat het hele onderwerp lekker makkelijk onbewijsbaar is gebleven.

Het is de moeite waard te herhalen dat geen levende authentieke ooggetuige van deze gebeurtenissen zich ooit vertoond heeft. Afdoende bewijs dat de memoires van Hoess bedrog zijn, ligt in een ongelooflijke vergissing van de communistische uitgevers.

Hoess wordt verondersteld te zeggen dat de Jehova's Getuigen in Auschwitz het vermoorden van Joden goedkeurden, omdat de Joden de vijanden van Christus waren. Het is duidelijk bekend dat in Sovjet-Rusland in deze tijd en in al haar satellietstaten van Oost-Europa, de communisten een bittere campagne leiden van onderdrukking van de Jehova's Getuigen, die zij beschouwen als een religieuze sekte die bijzonder gevaarlijk is voor het communistische geloof.
Dat deze sekte opzettelijk en op grove wijze wordt belasterd in de memoires van Hoess, bewijst de communistische oorsprong van het document buiten elke twijfel.

BELASTENDE HERINNERINGEN

De "memoires" die zeker het meeste nep zijn en toch zijn uitgegeven, zijn die van Adolf Eichmann. Vóór zijn onwettige ontvoering door de Israeli's in mei 1960 en de ermee gepaard gaande opvlamming van internationale publiciteit, hadden weinig mensen ooit van hem gehoord. Hij was inderdaad een betrekkelijk onbelangrijke persoon, het hoofd van Bureau A4b van afdeling IV (de Gestapo) van het Veiligheidshoofdbureau van het Reich.

Zijn kantoor had toezicht op het transport naar gevangenkampen van een speciale sectie van vijandige vreemdelingen, de Joden. Een uitgesproken vloed van onvervalste rotzooi over Eichmann stortte zich uit over de wereld in 1960, waarvan we kunnen citeren als voorbeeld 'Eichmann: De Wilde Waarheid' van Comer Clarke. ("De orgieën gingen vaak door tot zes uur in de ochtend, een paar uur voordat ze de volgende groep slachtoffers de dood in stuurden," zegt Clarke in zijn hoofdstuk "Gestroomlijnde Dood en Wilde Sex-Orgieën", pag. 124).

Vreemd genoeg verschenen de vermeende "memoires" van Adolf Eichmann plotseling ten tijde van zijn ontvoering naar Israel. Ze werden kritiekloos uitgegeven door het Amerikaanse tijdschrift Life (28 november en 5 december 1960), en er wordt aangenomen dat ze zijn gegeven aan Eichmann door een journalist in Argentinië kort voor zijn gevangenneming - een verbazingwekkend toeval.

Andere bronnen gaven echter een volledig ander verslag van hun oorsprong en beweerden dat ze een verslag waren gebaseerd op Eichmanns commentaar op een "kameraad" in 1955, hoewel niemand zich maar zelfs er druk over maakte om die persoon te identificeren.

Door een evenzo buitengewoon toeval beweerden onderzoekers van oorlogsmisdaden kort daarna net te hebben "gevonden" in de archieven van de Bibliotheek van het Amerikaanse Congres - meer dan vijftien jaar na de oorlog - het "complete dossier" van Eichmanns afdeling. Voor zover het de "memoires" zelf betreft, ze werden gemaakt om zo afschuwelijk belastend mogelijk te zijn, zonder te ver af te dwalen in het rijk van de zuiverste fantasie, en Eichmann te beschrijven als sprekend met enorm genoegen over de "fysieke vernietiging van de Joden".

Het bedrog ervan wordt ook aangetoond door verscheidene feitelijke fouten, zoals dat Himmler al het commando had over het Reserveleger in april 1944, in plaats van na de samenzwering in juli tegen het leven van Hitler, een feit dat Eichmann zeker zou hebben geweten.

Het verschijnen van deze "memoires" op precies het juiste moment verwekt geen twijfel dat hun onderwerp voorafgaande aan het proces een propagandabeeld zou presenteren van de archetypische "verdorven Nazi" en vijand in mensengedaante.

De omstandigheden van het proces van Eichmann in Israel zijn hier voor ons niet van belang; de documenten van Sovjet-oorsprong die in de bewijsvoering werden gebruikt - zoals de Verklaring van Wisliceny - zijn al onderzocht, en voor een verslag van de derdegraads methodes die werden gebruikt op Eichmann tijdens zijn gevangenschap om het "meewerkend" te maken, wordt de lezeer verwezen naar de Joodse Kroniek van Loden, 2 september 1960.

Belangrijker voor de literatuur van de uitroeiingslegende is de inhoud van een brief waarvan wordt verondersteld dat Eichmann die vrijwillig heeft geschreven en overhandigd aan degenen die hem gevangen namen in Buenos Aires. Er hoeft nauwelijks te worden toegevoegd dat de Israelische auteurschap ervan zó duidelijk is dat het doorzichtig is. Niets er in doet meer een aanval op de menselijke geloofwaardigheid dan de zin "Ik overleg deze verklaring uit mijn eigen vrije wil"; maar de meest holle en onthullende verklaring van allen is zijn vermeende bereidheid te verschijnen voor een rechtbank in Israel, "zodat het werkelijke beeld kan worden overgebracht naar toekomstige generaties".

TREBLINKA VERZINSELS

De laatste memoires die in druk zouden verschijnen zijn die van Franz Stangl, de vroegere commandant van het kamp in Treblinka in Polen, die werd veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf in december 1970.

Deze werden gepubliceerd in een artikel door het tijdschrift London Daily Telegraph van 8 oktober 1971, en werden verondersteld te zijn afgeleid van een reeks interviews met Stangl in de gevangenis.

Hij stierf een paar dagen nadat de interviews afgelopen waren. Deze zogenaamde herinneringen zijn zeker de bloederigste en meest bizarre die ooit gepubliceerd werden, hoewel men dankbaar is voor een paar erkenningen door de schrijver van het artikel, zoals dat "het bewijs dat werd gepresenteerd in de loop van zijn proces toonde niet aan dat Stangl zelf specifieke moord-handelingen verricht had" en dat het verslag van Stangl's begin in Polen "gedeeltelijk een verzinsel was". Een typisch voorbeeld van dit verzinsel was de beschrijving van het eerste bezoek van Stangl aan Treblinka.

Toen hij zich begaf in het spoorwegstation daar, veronderstelde men dat hij "duizenden lichamen" zag, in het rond verspreid naast de rails, "honderden, nee, duizenden lichamen overal, rottend en in staat van ontbinding". En: "in het station was een trein vol met Joden, sommigen dood, enkelen nog in leven . . . het zag eruit alsof die daar dagenlang gestaan had".

Het verslag bereikt het toppunt van absurditeit als Stangl vermoedelijk uit zijn auto is gestapt en "tot aan de knieën diep in het geld stapte: ik wist niet hoe ik mij moest omdraaien, welke kant ik moest opgaan. Ik waadde in bankbiljetten, geldstukken, edelstenen, juwelen en kleren.

Ze waren er overal, verspreid over het hele plein". De scene wordt compleet gemaakt door "hoeren uit Warschau die zwaaiden, dronken, dansend, zingend en muziek makend", die aan de andere kant van de prikkeldraadhekken waren. Om dit verslag letterlijk te geloven, van "tot aan de knieën diep" te zakken in Joodse bankbiljetten en edelstenen, temidden van rottende lijken en zwalkende, zingende prostituees, zou de meest fenomenale mate van goedgelovige onnozelheid vereisen, en in elke omstandigheid buiten de legende van Zes Miljoen zou het worden afgedaan als de meest schandelijke nonsens.

De verklaring die zeker de memoires van Stangl berooft van ieder spoortje authenticiteit, is zijn zogenaamde antwoord toen hem gevraagd werd waarom hij dacht dat de Joden uitgeroeid zouden worden: "Ze wilden het geld van de Joden", is het antwoord. "Dat rassengedoe kwam maar op de tweede plaats". De reeks interviews worden verondersteld te zijn geëindigd om inderdaad een zeer twijfelachtig argument. Toen hem werd gevraagd of hij dacht dat er "enige begrijpelijke zin in deze verschrikking" was geweest, antwoordde de vroegere Nazi-commandant vermoedelijk met enthousiasme: "ja, ik ben er zeker van dat dat er was.

Misschien was het de bedoeling dat de Joden deze enorme schok moesten hebben om ze naar elkaar toe te trekken; om een volk te creëren; om zichzelf met elkaar te identificeren". Men kan nauwelijks een perfecter antwoord voorstellen in geval het verzonnen zou zijn geweest.

EEN BESTSELLER DIE NEP IS
( Het Dagboek van Anne Frank )

Van een andere soort memoires, die een beeld willen schetsen van een broos Jodendom dat gevangen is in de kwaadaardigheid van het Nazisme, is de meest gevierde ongetwijfeld "Het Dagboek van Anne Frank", en de waarheid betreffende dit boek is slechts één verbijsterend inzicht in het verzinnen van een propaganda-sprookje.

Voor het eerst gepubliceerd in 1952, werd het Dagboek van Anne Frank onmiddellijk een bestseller; sindsdien werd het uitgegeven in paperback, beleefde 40 herdrukken en er werd zelfs een succesvolle Hollywood-film van gemaakt. Alleen al op basis van royalty's heeft Otto Frank, de vader van het meisje, een fortuin gemaakt met de verkoop van het boek, dat voorgeeft de tragedie van het echte leven van zijn dochter uit te beelden. Doordat het een directe beroep doet op de emoties, hebben het boek en de film letterlijk miljoenen mensen beïnvloed, beslist meer over de hele wereld dan elk ander soortgelijk verhaal.

En toch, slechts zeven jaar na zijn aanvankelijke publicatie, besliste een zaak van het Hooggerechtshof van New York dat het boek nep was. Het 'Dagboek van Anne Frank' werd aan het publiek verkocht als het eigenlijke dagboek van een jong Joods meisje uit Amsterdam, dat ze schreef toen ze 12 jaar oud was terwijl haar gezin en vier andere Joden haar verborgen in de achterkamer van een huis gedurende de Duitse bezetting. Uiteindelijk werden ze gearresteerd en gevangengezet in een concentratiekamp, waar Anne Frank vermoedelijk stierf toen ze 14 was. Toen Otto Frank uit het kamp werd bevrijd aan het einde van de oorlog, keerde hij terug naar het huis in Amsterdam, en "vond" het dagboek van zijn dochter verborgen in de daksparren.

De waarheid over het Dagboek van Anne Frank werd voor het eerst onthuld in 1959 door het Zweedse dagblad Fria Ord. Het stelde vast dat de Joodse romanschrijver Meyer Levin de dialoog in het "dagboek" had geschreven en voor zijn werk betaling eiste in een rechtszaak tegen Otto Frank.

Een samenvatting van de Zweedse artikelen verscheen in de Amerikaanse Economic Council Letter van 15 april 1959 als volgt: "De geschiedenis kent vele voorbeelden van mythen die een langer en rijker leven hebben dan de waarheid, en ook meer effect kunnen hebben dan de waarheid". "De Westerse wereld is sinds enkele jaren bewust gemaakt van een Joods meisje door middel van wat voorgeeft haar persoonlijk geschreven verhaal te zijn, Het Dagboek van Anne Frank.

Elke intelligente literaire inspectie van dit boek zou hebben aangetoond dat het onmogelijk het werk van een tiener kan zijn". "Een opmerkelijke beslissing van het Hooggerechtshof van New York bevestigt deze zienswijze, in die zin dat de welbekende Amerikaanse Joodse schrijver, Meyer Levin, $ 50.000 is toegekend dat hem moet worden betaald door de vader van Anne Frank als honorarium voor het werk van Levin in het Dagboek van Anne Frank"."De heer Frank, die in Zwitserland is, heeft beloofd aan zijn rasgenoot Meyer Levin, minstens $ 50.000 te betalen omdat hij de dialoog van auteur Levin had gebruikt precies zoals het was, en het "geïmplanteerd" heeft in het dagboek alsof het het geestelijke werk was van zijn dochter".

Verdere onderzoeken brachten een antwoord aan het licht op 7 mei 1962 van een maatschap van New Yorkse juristen, waarin gesteld werd: "Ik was de advocaat van Meyer Levin in zijn zaak tegen Otto Frank en anderen. Het is waar dat een jury Dhr. Levin $50.000 schadevergoeding toekende, als aangegeven in uw brief. Deze toekenninig werd later terzijde geschoven door de raadsheer van het hof, Edelachtbare Samuel C. Coleman, op grind van het feit dat de schadevergoeding niet was bewezen op de manier die door de wet wordt vereist.

De zaak werd vervolgens geregeld terwijl een beroep naar aanleiding van Rechter Coleman's beslissing nog niet was afgedaan"."Ik ben bang dat van de zaak zelf geen officieel verslag wordt gedaan, in zoverre het het proces zelf of zelfs Rechter Coleman's beslissing betreft. Bepaalde procedurele zaken werden gerapporteerd in no. 141 van het New York Supplement, Tweede Serie no. 170 en in 5 van de Tweede Serie, no. 181. Het juiste dossiernummer in het kantoor van de griffier van het Hof van New York is 2241 - 1956, en het dossier is waarschijnlijk groot en vol. . ."

Hier is dan nog een fraude in een hele serie van fraudes die werden uitgevoerd ter ondersteuning van de "Holocaust"-legende en de sage van de Zes Miljoen. Natuurlijk werd de rechtszaak die direct de authenticiteit van het Dagboek van Anne Frank bevestigde, "niet officieel gerapporteerd".

Een beknopte verwijzing kan ook worden gemaakt naar een ander "dagboek", uitgegeven kort na dat van Anne Frank, en getiteld: "Notities van het Warschau Getto; het Journaal van Emmanuel Ringelblum" (New York, 1958). Ringelblum was leider geweest in zowel een sabotagecampagne tegen de Duitsers in Polen, als de opstand van het Waschau Getto in 1943, voordat hij uiteindelijk werd gearresteerd en geëxecuteerd in 1944. Het journaal van Ringelblum, dat spreekt van de gebruikelijke "geruchten" die zogenaamd de ronde doen over de uitroeiing van de Joden in Polen, verschenen onder precies dezelfde communistische bescherming als de zogenaamde memoires van Hoess.

McGraw-Hill, de uitgevers van de Amerikaanse editie, geven toe dat ze geen toegang hadden tot het originele ongecensureerde manuscript in Warschau, en volgden getrouw het gekuiste deel dat gepubliceerd was door de Communistische regering in Warschau in 1952. Alle "bewijzen" van de Holocaust voortkomend uit dit soort communistische bronnen, zijn waardeloos als historische documenten.

OPEENSTAPELING VAN MYTHEN

Sinds de oorlog is er een overvloedige toename geweest van sensationele concentratiekamp-literatuur, het merendeel ervan Joods, en elk boek verschrikking op verschrikking stapelend, delen van waarheid mengend met de meest groteske fantasieën en bedrog, waarbij meedogenloos een bouwwerk van mythologie werd gecreëerd waarin elke relatie met historische feiten sinds lang is verdwenen. We hebben het al over dit type gehad - het absurde "Vijf Schoorstenen" van Olga Lengyel ("24.000 lijken werden elke dag verwerkt"), en "Dokter in Auschwitz" door Miklos Nyiszli, duidelijk een mythisch en verzonnen persoon. Dit was Auschwitz: Het Verhaal van een Moordkamp, door Philip Friedman, enzovoort ad nauseam.

De laatste in deze trant is "Voor Degenenen Die Ik Liefhad" door Martin Gray (Bodley Head, 1973), dat voorgeeft een verslag te zijn van zijn ervaringen in het kamp Treblinka in Polen. Gray was gespecialiseerd in de verkoop van nep-antiek aan Amerika voordat hij zich wendde tot concentratiekamp-memoires.

De omstandigheden rondom de publicatie van zijn boek waren echter uniek, want voor het eerst met dit soort werken werd er ernstig getwijfeld aan de authenticiteit van de inhoud.

Zelfs Joden, gealarmeerd door de schade dat het zou kunnen aanrichten, wezen het boek af als fraudulent en vroegen zich af of hij überhaupt wel ooit in Treblinka was geweest, terwijl de BBC-radio hem erop aandrong waarom hij 28 jaar had gewacht voordat hij over zijn ervaringen ging schrijven.

Het was interessant te zien dat de rubriek "Persoonlijke Opinie" van de Londense Joodse Kroniek van 30 maart 1973 - hoewel het ronduit Gray's boek veroordeelde - niettemin grandioze toevoegingen maakte aan de mythe van de Zes Miljoen. Daarin werd gesteld dat: "Bijna een miljoen mensen werden vermoord in Treblinka in de loop van een jaar. 18.000 werden elke dag de gaskamers in gevoerd".

Het is inderdaad jammer dat zoveel mensen dit soort nonsens lezen en accepteren zonder hun verstand te gebruiken. Als 18.000 mensen elke dag werden vermoord, zou het aantal van één miljoen al in slechts 56 dagen worden bereikt, en niet "in de loop van een jaar". Deze reusachtige prestatie zou de overblijvende tien maanden van het jaar tot een volledige leegte maken. 18.000 mensen elke dag zou in feite betekenen een totaal van 6.480.000 "in de loop van een jaar". Betekent dat, dat de Zes Miljoen stierven in twaalf maanden in Treblinka? En hoe zit het dan met de vermeende drie of vier miljoen in Auschwitz?

Dit soort dingen toont simpel aan dat, als eenmaal het bespottelijke aangenomen getal van Zes Miljoen een klinkend succes had geoogst en internationaal geaccepteerd was geworden, elk getal van onmogelijke permutaties kan worden gemaakt en niemand zou er zelfs maar aan denken om ze te bekritiseren.

In de recensie van het boek van Gray, verschaft de rubriek in de Joodse Kroniek ook een onthullend inzicht in de bedriegelijke aantijgingen over gaskamers: "Gray herinnert zich dat de vloeren van de gaskamers helden (d.w.z. in een helling lagen - Vert.) terwijl een andere overlevende die had geholpen ze te bouwen, volhoudt dat ze waterpas waren. . ." Nu en dan verschijnen er boeken van vroegere concentratiekamp gevangenen die een volledig ander beeld geven van de condities die er heersten.

Zo een is "Onder Twee Dictators" (Londen, 1950) door Margarete Buber. Zij was een Duits-Joodse vrouw die verscheidene jaren had meegemaakt in de ruwe en primitieve omstandigheden van een Russisch gevangenenkamp voordat ze naar Ravensbrück werd gestuurd, het Duitse kamp voor vrouwelijke gevangenen, in augustus 1940.

Ze merkte dat ze de enige Jood was in haar groep gedeporteerden uit Rusland die niet direct door de Gestapo werd vrijgelaten. Haar boek toont een opvallend contrast tussen de kampen van Sovjet-Rusland en Duitsland; vergeleken met de smerigheid, wanorde en verhongering in het Russische kamp, vond ze Ravensbrück schoon, fatsoenlijk en onder een goed bestuur.

Men mocht er regelmatog in bad en er was schoon linnengoed, dit scheen een luxe na haar eerdere ervaringen, en haar eerste maaltijd van wittebrood, worst, zoete pap en gedroogd fruit spoorde haar aan om een andere kampgevangene te ondervragen of 3 augustus 1940 soms een soort vakantiedag was of een speciale gelegenheid. Ze nam ook waar dat de barrakken in Ravensbrück opmerkelijk ruim waren in vergelijking met de dichtbevolkte modderhutten van het Sovjetkamp. In de laatste maanden van 1945 ervaarde ze het toenemende verval van de situaties in het kamp, waar daarvan de oorzaken waren zullen we later onderzoeken.

Een ander verslag dat totaal afwijkt van de populaire propaganda is "Die Gestapo Lässt Bitten" (De Gestapo laat u verzoeken) door Charlotte Bormann, een communistische politieke gevangene die ook in Ravensbrück geïnterneerd was. Ongetwijfeld de belangrijkste onthulling ervan is de stelling van de schrijfster dat geruchten over gas-executies opzettelijke en kwaadaardige bedenksels waren, en die de ronde deden onder de gevangenen van de Communisten.

Deze laatste groep accepteerde Margarete Buber niet vanwege haar gevangenschap in Sovjet-Rusland. Een bovendien schokkende overweging betreffende de na-oorlogse processen is het feit dat Charlotte Bormann niet werd toegestaan te getuigen in het Rastadt-proces van het kamppersoneel van Ravensbrück in het Frans-besette gebied - het gebruikelijke lot van degenen die de uitroeiingslegende ontkenden.

Hoofdstuk 6 Inhoud In het Engels - Hoofdstuk 8